Sportfilosoof Guus Heijnen: ‘De amateurclub is Nederland in het klein’
Guus Heijnen is sportfilosoof en werkte op verzoek van NOC*NSF mee aan de sportagenda van 2017+. Dat er in de sport een moment is aangebroken dieper na te denken, is volgens Heijnen evident. ‘Het is ook voor voetbalbestuurders tijd de discussie niet langer uit de weg te gaan.’
Op het moment dat de sportagenda 2017+ naar de drukker kon, vonden de bestuurders in Papendal dat er nog een aantal passages ontbraken. Alinea’s met diepere vragen. Wat is sport? Waarom doen we de dingen die we doen? Welke betekenis heeft sport in relatie tot maatschappelijke vraagstukken die nu in ons land spelen? Ze vroegen sportfilosoof Guus Heijnen daar zijn licht over te laten schijnen. ‘Wat ik in gesprekken heb gemerkt is dat sportbestuurders nauwelijks tijd of ruimte nemen eens van een afstand te kijken naar wat ze doen. Zichzelf de vraag te stellen wat de relatie is met de zaken waarmee zij te maken hebben en de onderwerpen die ze op het Journaal zien. ’
Voor BAV Voetbalinfo probeert Heijnen de lezers op weg te helpen met die ‘diepere vragen’. Over de leden, over het gedrag van de ouders langs de kant, de agressie op de velden, de kloof tussen jong en oud én de positie die voetbalverenigingen kunnen innemen in het maatschappelijke debat. Want de rol van de voetbalbestuurder is daar belangrijk in. ‘De amateurclub is eigenlijk Nederland in het klein. Dáár zie je nog vaak alle gelaagdheid samen komen.’
Sport is in transitie. Voetbalbestuurders merken dat heel goed. Jeugdleden gedragen zich individualistischer, ouders hebben meer eisen, vrijwilligerswerk neemt af, mensen willen een flexibeler organisatie. Waar komt die verandering vandaan?
‘Sinds het einde van de 19e eeuw heeft de sport zich ontwikkeld, maar hebben we ook een sterke andere ontwikkeling gezien: die van ontkerkelijking. Het gaat nu om dít leven, nú moet het gebeuren. De uitdrukking yolo, (you only live once) verwoordt deze ontwikkeling pakkend. Het wordt vaak in een grappige context bedoeld, maar het geeft in de diepste kern wel het gevoel van onze huidige cultuur aan. Wie dat koppelt aan de sport ziet dat er de vraag wordt gesteld: hoe kan ik invulling geven aan dit leven met de dingen die ik doe? Met studie, werk, vriendschappen, romantische liefdes en sport. Alles wat er gebeurt is belangrijk en geeft zo een enorme druk. De kern is onze drang of verlangen naar belevenis, zoals filosoof Gerard Visser ook betoogt.’
Hoe openbaart zich dat eigenlijk in de sport?
‘De drang naar belevenis is in de sport de laatste jaren geëxplodeerd. Zeker door de nieuwe technieken en de media. Mensen vragen zich af hoe ze zich moeten verhouden tot alles wat ze voorbij zien komen. Ik zag op de website van de BAV een mooi voorbeeld van voetbalvereniging CJVV die samen met haar leden een cultuurkaart heeft gemaakt. Fantastisch! Er wordt niet alleen met de leden gepraat, maar er wordt ook iets gedáán. Er wordt samen bepaald wie we zijn en waar we met de club voor staan.’
‘Voetbalbestuurders kunnen een belangrijke impuls geven aan de toekomst van Nederland’
Is de druk van het nú leven ook de oorzaak van het veranderende gedrag van leden? Ze willen bijvoorbeeld minder vrijwilligerswerk doen, ouders stellen meer eisen aan bestuurders en trainers.
‘Dat er minder interesse is voor vrijwilligerswerk komt niet door luiheid, maar doordat de agenda vol zit. Er moet méér uit het leven worden gehaald. Ouders zijn daar grotendeels voor verantwoordelijk. Naast hun eigen activiteiten, carrière en vriendschappen willen ze dat hun kinderen overal mee in aanraking komen. Dinsdag tennissen, woensdag naar het voetbal, vrijdag schaatsen, zaterdag naar de scouting en zondag naar muziekles. Ze willen een zo breed mogelijk pallet aanbieden, zodat hun kinderen uiteindelijk zelf die keuze kunnen maken. Je ziet dat bij veel gezinnen de agenda ook constant vol zit. Het hoofd zit zodoende verstopt met van alles, een extra vrijwilligerstaak past vaak niet. Of het moet onder druk, met veel stress tot gevolg. Ouders kunnen niet meer een griepje hebben, want dan loopt alles in de soep. Sportverenigingen zijn dus vooral in concurrentie met elkaar.’
En hoe zorg je ervoor dat deze leden juist voor jouw vereniging kiezen?
‘Dat is ongelooflijk moeilijk. Zorg er vooral voor dat het leuk is. Dat klinkt simpel, maar in feite komt het daarop neer. Wie puur naar de cijfers kijkt, ziet dat het aantal verenigingsleden in Nederland niet afneemt, maar dat er wel een verschuiving tussen bonden is. De ene sport doet het goed, de andere kent een bizarre afname. Er is vaker geroepen dat de sport verandert en dat het verenigingsleven verloren zal gaan. Daar geloof ik niet in, nu ook niet. Nederland heeft vanuit de 16e en 17e eeuw een sterke traditie om met een groep mensen zich ergens omheen te scharen. Mensen weten dat ze elkaar nodig hebben en zoeken elkaar ook op om een vuist te vormen tegen de oude macht. Daar is de BAV misschien een goed voorbeeld van. Zodra een structuur of organisatie te groot en te log wordt, gaan mensen nieuwe dingen bedenken. Je merkt het ook hoe er bijvoorbeeld tegen de KNVB wordt aangekeken.
Maar: we leven nu wél in een tijd waar we dingen opnieuw moeten uitvinden met elkaar. Dat zit ook heel erg in de genen van Nederlanders. Stel je als bestuur daarvoor open. Geef mensen de vrijheid én de ruimte invulling te geven aan hun ideeën. Bij de handbalbond zie je dat heel sterk. Iemand had het idee om een trampoline in het doel te plaatsen, zodat de bal meteen weer het veld in stuitert en je niet hoeft te wachten. Speel in op wat mensen leuk vinden, en houd niet vast aan oude structuren.’
‘Ik zou bestuurders willen aanraden festivals te bezoeken. Dáár zie je wat er leeft bij de jeugd.’
Geldt dat ook voor het besturen van een vereniging?
‘Heel sterk. Zet jeugdleden bijvoorbeeld ook in het jeugdbestuur en geef ze óók de vrijheid en verantwoordelijkheid. Dat hoeft helemaal niet uit te draaien op grootse plannen. Maar laat hen bijvoorbeeld hun eindejaarsfeest organiseren. Dan nodigen ze misschien wel de gymnastiekvereniging uit waar alle meiden zitten, die zich het jaar erna aanmelden voor meidenvoetbal. Of als iemand zegt dat het fijn zou zijn een goede koffiebar of sapjesbar in de kantine te hebben, probeer die ideeën ook te faciliteren. Je zou er ook verdienmodellen aan kunnen koppelen. Zo van: de persoon die een sapjesbar wilt, betaalt de club 500 euro per jaar en kan dan zijn gang gaan. Dán zul je zien dat mensen opeens denken: dit is een gave vereniging, hier willen we bij horen. Maar houdt het niet tegen, want dan heeft de huidige generatie voldoende mogelijkheden om elders te kijken. Ik zou bestuurders ook willen aanraden eens festivals te bezoeken. In Amsterdam hebben we er 350 per jaar. Daar komen mensen allemaal bij elkaar rondom een bepaald thema. Dáár zie je heel goed wat de laatste ontwikkelingen zijn en wat jongere mensen leuk vinden.’
Mensen in en rondom de voetbalvereniging zijn ook kritischer geworden. Op de club, op de bestuurders, op de coaches. Waar komt dat vandaan?
‘Dat kun je koppelen aan de prestatiemaatschappij. Meedoen alleen is niet meer genoeg, wie uitblinkt telt pas mee. Kijk naar NOC*NSF. De afgelopen jaren hebben 12 sporten 96 procent van alle medailles gehaald. Dus wordt dáár op ingezet, vooral financieel. Hoor je daar niet bij, dan tel je dus niet mee. De Nederlandse overheid heeft in diezelfde lijn tien topsectoren benoemd waarin we bedrijfsmatig moeten uitblinken. Je ziet die ontwikkeling niet alleen op grote schaal van de overheid en NOC*NSF, maar ook op de kleinste schaal. Je ziet het ook in het onderwijs, waar 4-jarigen in groep 1 zelfs twee cito-toetsen per jaar moeten maken. Ik hoorde dat bedrijven bij sollicitatiegesprekken cijfers van de middelbare school opvragen om sollicitanten te beoordelen. Wie op die manier alles invult, kweekt een prestatiecultuur. Ouders zien en merken dat zelf ook. Die brengen die drang tot prestaties over op hun kinderen die op de sportclub zitten. Bovendien is de druk om alles uit dít leven te halen zo groot, dat falen geen optie meer mag zijn. Dus zijn ze kritischer, ook naar de trainer of de voetbalbestuurder.’
‘Als iemand een koffiebar in de kantine wil, gééf die ruimte.’
Heb jij tot slot nog een boodschap voor de voetbalbestuurders die dit verhaal lezen?
‘Het is wel de tijd de discussie niet langer uit de weg te gaan. Sportbestuurders kunnen écht een belangrijke impuls geven aan hoe we de dingen in Nederland doen. Daarom vind ik die cultuurkaart ook zo mooi. Daar zijn mensen geweest die zeggen: we moeten de koppen bij elkaar steken en ons ten diepste afvragen wat we hier nu willen en wat we belangrijk vinden. De tijd daar omheen te draaien en een beetje voort te kabbelen is wel geweest. Het gaat erom dat we elkaar weer vinden, ook in maatschappelijke thema’s. De sportvereniging is bij uitstek geschikt, omdat de gelaagdheid van onze samenleving dáár nog bij elkaar komt en de verschillende werelden tevoorschijn komen. Je kunt natuurlijk ook zeggen: we gaan hier lekker voetballen en verder niks. Maar je kunt ook denken: híér gebeurt het eigenlijk. Onze voetbalclub is Nederland in het klein, hier creëren we een toekomst met elkaar. Ik denk dat het voor de bestuurder én de leden ook veel voldoening zal geven als ze met dat vraagstuk aan de slag gaan. Neem die opdracht aan.’
Guus Heijnen (1984) is als buiten-promovendus verbonden aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij groeide op in Drenthe maar verhuisde in 2003 naar Amsterdam en studeerde daar Sportmarketing (BA) en Wijsbegeerte (MA). In zijn filosofische onderzoek richt hij zich op de vraag naar de betekenis van sport in een belevenismaatschappij en is hij als adviseur/expert betrokken bij verschillende organisaties zoals NOC*NSF en Coöperatie NKS. Guus Heijnen is ook te boeken als gastspreker of als onafhankelijk adviseur. Tevens geeft hij op aanvraag de workshop ‘fundamentele vragen in de sport’. Hij is te bereiken via: guusheijnen@gmail.com