Marjan Olfers en Anton van Wijk pleiten voor meldpunt in strijd tegen ongewenst gedrag
Marjan Olfers en Anton van Wijk zijn specialisten op het gebied van onderzoek naar ongewenst gedrag in de sport. Beiden pleiten dat er snel een centraal meldpunt komt waar meldingen van seksueel en ander grensoverschrijdend gedrag worden verzameld. ‘Het belangrijkste is om je in te leven in de sportbestuurder die al zoveel taken op zijn of haar bordje heeft liggen.’
Met het rapport van de commissie De Vries ligt er nu een handvat om ongewenst gedrag in de sport aan te pakken. Volgens Olfers liggen de aanbevelingen die zijn beschreven echter nog te ver verwijderd van de praktijk. ‘Neem bijvoorbeeld de meldplicht. Iedereen binnen een sportvereniging die op de hoogte is van ongewenst gedrag moet volgens het rapport verplicht worden een melding te doen. Ik zou de onderzoekers eens gunnen om bij een willekeurige sportvereniging een tijdje mee te lopen. Het was krankzinnig dat een meldplicht rust op álle leden van de club. Gelukkig heeft de sport dat ook ingezien. Inmiddels is de meldplicht dan ook afgezwakt en geldt op dit moment alleen voor sportbestuurders. Het belangrijkste zou moeten zijn om je écht in te leven in die sportbestuurder op wiens bordje al zoveel taken liggen. Op een bestuurder rust altijd al een plicht om iets met een melding te doen. Je kunt niet zeggen: we vegen het onder het tapijt. Ik heb ook zelden een bestuur meegemaakt dat willens en wetens niet met een dergelijke melding aan de slag gaat, tenzij er iemand is die ze de hand boven het hoofd willen houden.’
‘Ik heb zelden een bestuur meegemaakt dat niet met een melding aan de slag gaat.’
Olfers ziet dat er geen concrete ideeën zijn wat te doen ná de melding, en dat vindt ze juist belangrijk. ‘Je doet als bestuurder melding, maar naar wíé dan? En gaan die er dan ook wat mee doen? En hoe dan? Het gaat erom dat je je verantwoordelijkheid als bestuurder neemt, maar dat sportbonden óók gaan helpen dat die bestuurder wel weet wat hij of zij moet doen. Het liefst zie ik dat er een stappenplan komt dat de sportbestuurder een handvat geeft ná de melding. Bijvoorbeeld: neem contact op met de KNVB, schakel de wijkagent in, stel een onafhankelijk onderzoek in. Maak duidelijk welke stappen genomen moeten worden. De voetbalbestuurders die ik heb meegemaakt hebben allemaal hart voor de club, maar ze zijn geen bestuurder geworden om zaken van seksuele intimidatie af te handelen. Met een stappenplan neem je hen juist bij de hand om te doen wat zij willen, namelijk juist handelen.’
Olfers heeft zelf ook clubs bijgestaan bij meldingen van ongewenst gedrag. ‘De dynamiek in een vereniging is grillig. De voetbalclub is lokaal gevestigd, met leden die daar al heel lang zitten. Het is vaak een ons-kent-ons wereldje. Een melding tegen een lid kan een club scheuren. Ik heb het zelf meegemaakt. De ene helft van de vereniging was vóór degene die de melding deed, de andere helft voor het lid dat werd beschuldigd. Voor een bestuur is het belangrijk om een gesloten front te vormen, zodat ze niet tegenover elkaar komen te staan.’
Anton van Wijk is beroepshalve al zo’n twintig jaar bezig met onderzoek naar seksueel grensoverschrijdend gedrag. Hij is criminoloog en directeur van Bureau Beke dat gespecialiseerd is in onderzoek en advies op het gebied van veiligheidsvraagstukken en criminaliteit. Samen met Olfers deed hij al een tweetal onderzoeken naar het onderwerp. Het eerste over de rol van de politie in de aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de sport en in mei van dit jaar kwamen zij in het nieuws met hun onderzoek naar wangedrag in de wielersport.
Schuldgevoel
Volgens Van Wijk is de grootste barrière van slachtoffers om de melding te doen. Daar kunnen sportbestuurders op verenigingen ook bij helpen. ‘Schuld- en schaamtegevoel is bij slachtoffers een belangrijke reden géén melding te doen. Pas als ze over allerlei drempels heen zijn zetten ze de eerste stap. Nu dit thema bespreekbaar is geworden in de samenleving zie je ook veel meer meldingen. Slachtoffers durven meer, omdat ze zien dat het anderen ook overkomt.’
‘De grootste angst is dat de politie met sirenes de club op komt rijden. maar dat is niet zo.’
‘Praten over seksualiteit is voor veel mensen heel moeilijk, dus ook voor sportbestuurders. Wat zij zouden kunnen doen, is om het onderwerp periodiek te agenderen bij bestuursvergaderingen. Hoe gaat het hier op de vereniging? Zijn er klachten binnengekomen? Wat Marjan en ik in een eerder onderzoek hebben aanbevolen is dat er nauw contact moet zijn tussen politie en bestuurders. Leg een melding bijvoorbeeld eens aan de wijkagent voor en ga zonodig verder. De grootste angst bij bestuurders is dat ze denken dat de politie met toeters en bellen binnen komt rijden. Maar dat is helemaal niet zo.’
Olfers en Van Wijk pleiten voor een centraal meldpunt, zodat de context van een melding duidelijk wordt. ‘Dan kun je informatie op elkaar betrekken’, legt Van Wijk uit. ‘De sport en de politie verzamelen gegevens. Daar is nu weinig verband tussen. Slachtoffers geven zelf aan dat ze vaak denken dat de dader meer slachtoffers heeft gemaakt. De politie kan bij een centraal meldpunt in het systeem kijken om te zien met wat voor iemand we te maken hebben. Het is gevaarlijk als een sportbestuurder op basis van één licht vergrijp denkt dat het niet nodig is om naar de politie te gaan. Maar misschien werkt die persoon wel in het onderwijs, bij een andere sportclub of elders met kinderen, is hij al een keer veroordeeld.’
‘Je kunt denken: ach, een hand op de billen, wat maakt dat nu uit? Maar de politie kan dat na onderzoek toch kwalificeren als aanranding.’
Olfers kan zich voorstellen dat het voor vrijwillige sportbestuurders moeilijk is een melding te kwalificeren. ‘Je kunt denken: ach, een hand op de billen, wat maakt dat nu uit? Maar de politie kan dat na onderzoek toch kwalificeren als aanranding. Ik denk dat het belangrijk is als vereniging alert te zijn bij dat soort lichtere vergrijpen. Wie de spelregels niet duidelijk aangeeft, ziet grenzen vervagen. Mensen beginnen niet van de een op andere dag met een verkrachting, daar gaat ander wangedrag aan vooraf.’
Van Wijk benadrukt dat de normen binnen een vereniging voor iedereen moeten gelden en dat ongewenst seksueel gedrag slechts een gedeelte is. ‘We zijn snel geneigd te denken dat grensoverschrijdend gedrag een geval is tussen trainer en pupil, maar er gebeurt ook heel veel tussen sporters onderling dat niet door de beugel kan. We hebben het gezien in de wielersport waar we onderzoek naar hebben gedaan. Een groot deel van het wangedrag was daar tussen sporters onderling. En dan gaat het ook over pesten, intimidatie.’ Olfers: ‘Als dat gebeurt, is de stap naar seksueel overschrijdend ook niet ver. Clubs moeten alert zijn op ongewenst gedrag in het algemeen.’
Wat zouden voetbalbestuurders nu zelf kunnen doen als ze dit verhaal lezen?
Van Wijk: ‘Ik doe veel onderzoek voor overheidsinstellingen. Dan stellen ze vaak dezelfde vraag. We denken dat we een probleem hebben, kun je ons helpen? Maar dan vraag ik eerst wat het probleem dan is. Om te weten wat je moet doen, moet je weten wat het probleem is. Je kunt het onderschatten, maar je kunt het ook overschatten. Mijn pleidooi richting de voetbalbestuurder is: weet wat het probleem is. Stel vast wat slachtofferprofielen zijn. Zo hebben wij in de wielersport onderzocht dat het met name meisjes/vrouwen in de leeftijd 16-21 jaar zijn die vaak slachtoffer worden van pesten en uitsluiting. Het is als bestuurder goed om inzicht te krijgen in het type slachtoffer, want dan kun je makkelijker beleid maken. Je kunt als vereniging wel gedragsregels op de voordeur hangen, maar het is eenvoudiger om doelgroepgericht te werken. Als je bijvoorbeeld weet dat er in de groep jongens van 12-18 jaar een verhoogde kans zit op discriminerend gedrag, kun je daar gesprekken over voeren of de coaches van die elftallen bijscholing over het onderwerp aanbieden.’
‘Het is als bestuurder goed inzicht te krijgen in het type slachtoffer. Dan kun je makkelijker beleid maken.’
Olfers pleit voor een aard- en omvangonderzoek in het voetbal. ‘Het rapport De Vries is niet gespecificeerd per sport en bovendien alleen toegespitst op het seksuele aspect van het grensoverschrijdende gedrag. Wil je het probleem aanpakken zou dat nog wel moeten gebeuren. In het hockey wordt er nauwelijks gedoucht, in het voetbal wel. Dat kan al een gegeven zijn waarop je ander beleid moet maken. De voetbalcultuur is toch heel macho. Noem mij maar eens vijf eredivisiespelers die uit de kast zijn gekomen. Ook de voetbalcultuur maakt het toch heel lastig voor jongens om een melding te doen. De KNVB heeft aangekondigd een dergelijk onderzoek te willen uitvoeren, maar ik zou er niet te lang mee wachten.’
Van Wijk denkt ook dat er preventieve maatregelen genomen kunnen worden vanuit het perspectief van de dader. ‘Trainers van 20 jaar kunnen het best interessant vinden om meisjes van een jaar of 17 te coachen en daarin niet goed hun grens kunnen bewaken. Praat al met zo’n jongen voordat hij begint, geef hem tips over wat wel en niet kan.’
Olfers knikt. ‘Ik ben nu betrokken bij een vereniging waar een jonge trainer een keer over de grens is gegaan met contacten via de app. Die krijgt nu binnen de club een oudere mentor die zelf ook coach is geweest. Dat helpt al. Je zou er ook meer aandacht aan moeten besteden bij de opleidingen. Maak gedragsregels bespreekbaar in Zeist, leer de jonge coaches wat wel en niet kan.’ ′