Rob de Waard: ‘Regionaal sportbedrijf als oplossing bezuinigingen’
Volgens Rob de Waard moeten verenigingen en gemeenten samen optrekken om de bezuinigingen van lokale overheden zo goed mogelijk het hoofd te bieden. Hij pleit voor regionale sportbedrijven.
Verenigingen ontkomen niet meer aan bezuinigingen van de gemeente. Volgens onderzoek van het Mulier Instituut – gehouden voor de gemeenteraadsverkiezingen – heeft liefst 93 procent van de gemeenten het voornemen te bezuinigen op sport of heeft dat al gedaan. Rob de Waard meent dat dit hét moment is om regionaal samen te werken en zo om te gaan met de veranderende verhoudingen tussen lokale overheid en sportverenigingen. ‘Want nu overkomt het verenigingen. De gemeente komt naar ze toe en dwingt verenigingen als het ware mee te gaan in bezuinigingen. In die zin staat de vereniging altijd op achterstand. Het zou veel beter zijn geweest als ze gezamenlijk het initiatief hadden genomen en naar de overheid zouden stappen. Nu moet je reageren. ‘
De Waard is directeur/bestuurder van het Huis voor de Sport Groningen. Eerder was hij jarenlang Directeur van de Dienst Sport en Recreatie van de gemeente Utrecht. Voor zijn overstap naar Huis voor de Sport Groningen was hij senior consultant bij BMC. Thans is hij ook nog commissaris bij de NV Sportinrichtingen Nieuwegein.
Sportbegroting gemeente
Hij legt uit waarom het juist nu noodzakelijk is samen te werken en een vuist te maken naar de lokale overheid. ‘Gemeentes hebben invloed, hoe dan ook. Op het sportbeleid, op accommodaties, op verenigingen. Die verhouding gaat veranderen. De gemeente kijkt naar de sportbegroting en stelt zichzelf de vraag: “Moeten wij het onderhoud en het werk aan de accommodatie blijven doen? En zo ja, kan het dan niet een stukje goedkoper en efficiënter. Of moeten de verenigingen het zelf gaan doen” Vanuit die kant wordt de druk op verenigingen verder opgevoerd.’
‘Gemeentes hebben invloed, hoe dan ook. Op het sportbeleid, op accommodaties, op verenigingen. Die verhouding gaat veranderen.’
Terwijl het besturen in deze tijd allang geen bijbaantje meer lijkt. ‘De rode draad is dat verenigingen het moeilijk hebben op het gebied van financiën, het op peil houden van het kader, de veranderende behoefte aan vrijwilligerswerk en alle taken die er de laatste jaren zijn bijgekomen. Je merkt steeds vaker dat verenigingen maatschappelijke problemen op hun bordje krijgen. Goed voorbeeld is de tragedie met de scheidsrechter in Almere. Dan volgen er allerlei projecten over normen en waarden en geweld op het veld, maar de bal om daar iets aan te doen ligt wel weer bij de vereniging. Dat zie je trouwens ook bij scholen, die moeten allerlei spanningen in de samenleving maar oplossen. Laatst hoorde ik een schooldirecteur zeggen dat dat allemaal leuk en aardig is, maar dat er ook nog gewoon les moet worden gegeven. Kortom: er wordt steeds meer van een vereniging verwacht en een steeds groter beroep gedaan op de kennis en kunde van de vrijwillige bestuurder.’
Vrijwilligers moeten gras maaien
De Waard schetst met een voorbeeld de situatie die volgens hem zal gebeuren als de gemeente alle beslissingen neemt en verenigingen zich daar zomaar aan conformeren. ‘Neem een gemeente met een aantal middelgrote verenigingen. De wethouder Financiën, die weinig met sport heeft, beslist dat er bezuinigd moet gaan worden. Dan wordt er gezegd dat de huur maar omhoog moet. Of dat de vereniging alle taken van beheer en onderhoud maar zelf moet doen. Die sportclub heeft immers zoveel vrijwilligers, er zal vast wel iemand bij zitten die het gras kan maaien. Dat lijkt aantrekkelijk, maar is slechts een oplossing voor de korte termijn. Je ziet vaak dat de lokale overheid het initiatief neemt en de vereniging zich gedwongen voelt om daar maar in mee te gaan en er van beide partijen onvoldoende wordt nagedacht over een oplossing op de lange termijn.’
Want, zo stelt De Waard: ‘Een sportvereniging is er om te sporten en is geen onderhoudsbedrijf. Je kunt geen taken die specialistische kennis vergen overhevelen naar vrijwilligers van een organisatie die ook nog eens gebruik maakt van maatschappelijk vastgoed.’
‘De wethouder Financiën, die weinig met sport heeft, beslist dat er bezuinigd moet gaan worden. Dan wordt er gezegd dat de huur maar omhoog moet. Of dat de vereniging alle taken van beheer en onderhoud maar zelf moet doen.’
‘Eerst lijkt het goed te gaan, maar heel vaak blijkt dat verenigingen niet de benodigde kunde hebben om bepaalde vraagstukken zelf op te lossen. Op een gegeven moment raakt het geld op en spelen er allerlei vraagstukken in de bestuurskamer. Het eerste elftal staat bijvoorbeeld op degraderen, de club wil de trainer ontslaan of nieuwe spelers aantrekken. Uiteindelijk gaat het overgebleven geld dan naar voetbal-gerelateerde zaken en niet naar het onderhoud. En als dat steeds vaker gaat gebeuren, wordt de accommodatie niet meer bespeelbaar en staat de vereniging weer bij de gemeente, met jeugdspelers in clubtenue in de raadszaal. Uiteindelijk beslist zo’n gemeente dan weer om de vereniging te redden en ben je veel meer geld kwijt.’
Geld verdienen
De Waard benadrukt dat hij niet tégen bezuinigingen is. ‘Je moet er alleen anders naar kijken. Gemeenten en omliggende lokale overheden én verenigingen in een regio moeten bij elkaar gaan zitten en kijken voor welke problemen ze samen staan. Ik zie de oplossing in een regionaal maatschappelijk sportbedrijf, weliswaar professioneel geleid maar zonder allerlei dure consultants en partijen die er geld aan willen verdienen.
Steek de handen ineen en probeer gezamenlijk een oplossing te vinden om de accommodaties én de verenigingen in stand te houden én besparingen te doen. In dit voorbeeld heb je bijvoorbeeld geen vier grasmaaiers nodig bij vier verschillende sportparken, maar slechts één. Probeer het sportbedrijf onder te brengen in een stichting of een coöperatie met zeggenschap van gemeente en verenigingen. Ik ben ervan overtuigd dat het absolute winst zal opleveren. Gemeentes hebben een zorg minder, accommodaties kunnen beter in stand worden gehouden en efficiënter worden benut en de vereniging kan de focus houden op de sport.’
De Waard ziet ook allerlei (financiële) voordelen bij intensievere samenwerking. ‘Barinkoop, onderhoud, aannemers met wie je zaken doet, energiecontracten, noem maar op. Laatst had ik een overleg met gemeenteambtenaren. Ik vroeg ze wie van hen een kunstgrasveld wilde aanleggen. Allerlei vingers gingen omhoog. Dan lachen die bouwbedrijven zich dus een slag in de rondte. Want waarom wordt het niet in één keer aanbesteed? Gooi het in een stichting en profiteer ook nog eens van btw-voordeel.’
‘Steek de handen ineen en probeer gezamenlijk een oplossing te vinden om de accommodaties én de verenigingen in stand te houden én besparingen te doen.’
Dat regionale samenwerking nog niet veelvuldig op de agenda staat, heeft volgens De Waard deels te maken met angst om vrijwilligers en daarmee de eigen identiteit kwijt te raken én het karakter van de voetbalwereld. ‘Voetbalbestuurders zijn in zijn algemeenheid heel sterk met henzelf bezig, met hun eigen wereld. Zowel in de topsport als in de breedtesport. Het is een conservatieve wereld, hoewel je merkt dat er steeds jongere bestuurders komen die wel open staan voor nieuwe ideeën. In dit model is het belangrijk dat het niet ten koste van de vrijwilligers gaat. Nu zie je dat onderhoudsklussen op sportparken vaak wordt gedaan door een oudere vrijwillige man die al jaren betrokken is bij een vereniging. Die moet je betrokken houden, ook in het nieuwe model. Een regionaal sportbedrijf kan alleen slagen als verenigingen niet worden gedwongen mee te doen, maar zelf de bereidheid tonen. Daarom moet je niet tornen aan de identiteit van de clubs.’
‘Aan de andere kant zie je ook dat gemeentes denken dat ze het allemaal zelf wel kunnen oplossen, en niet hoeven samen te werken met andere lokale overheden. Zij hechten sterk aan een eigen zelfstandigheid. Misschien hebben zij ook wel angst om verantwoordelijkheden te delen.’
De Waard vindt dat gemeentes bovendien een keer hun nek moeten uitsteken en niet moeten blijven hangen in verkiezingsretoriek. ‘Over het algemeen vinden gemeentes sport belangrijk. Ze kijken wel uit om te zeggen dat ze het niet vinden. Kijk maar eens bij de huldiging van PEC Zwolle. Dan is de stad te klein en staat het gemeentebestuur ook op het podium tijdens de festiviteiten. Maar als er daadwerkelijk geld moet worden uitgegeven aan de sport, blijkt een gemeente opeens niet zo enthousiast te zijn.’
Sportlobby nog niet goed
Dat heeft volgens De Waard ook te maken met de sportlobby. ‘Je ziet vaak dat de culturele lobby anders en sterker is georganiseerd. Kijk eens naar de gelden die naar cultuur gaan, musea, cultuurhuizen, theaters. De sport kan daar nog veel van leren.’
Aan de andere kant moeten gemeenten op een andere manier naar sport kijken. ‘Ten eerste moet zij zich kunnen verplaatsen in een vereniging. Het belang van een sportclub voor de gemeenschap wordt weleens onderschat, vooral de potentie die erin zit. Je kunt wel prachtige club- en buurthuizen bouwen, maar de sportaccommodatie staat er gewoon al, en vervult een deel van die functies. Breng daarin ook letterlijk dingen samen. Dat gebeurt nu al wel, maar het kan nog veel beter. Alleen moet dat wel van binnenuit komen. We moeten oppassen dat er allerlei prachtige initiatieven worden ontwikkeld van bovenaf en dat de vereniging het maar moet oplossen. Bij een goede samenwerking zal dat gemakkelijker gaan en valt er voor beide partijen veel winst te boeken.’